Om de passé composé (v.t.t.) van een werkwoord te maken, doe je het volgende:
- maak een voltooid deelwoord
- zet er de goede vorm van het hulpwerkwoord voor
Het hulpwerkwoord kan avoir of être zijn. Door het werkwoord in het Nederlands te vervoegen, weet je meestal welk hulpwerkwoord je nodig hebt.
Ik heb gegeten –> avoir.
Ik ben gegaan –> être.
Om het voltooid deelwoord te maken van een werkwoord dat eindigt op de letters -er, haal je de r van het werkwoord af en zet je een streepje naar rechts op de e.
manger –> mangé
danser –> dansé
regarder –> regardé
ToetsenStatus