module Content
Hoofdstukken
Status
6
Gérondif
12
Onregelmatige werkwoorden
-
battre (slaan)
-
être (zijn)
-
vivre ((be)leven)
-
servir ((op)dienen)
-
résoudre (besluiten, oplossen)
-
pleuvoir (regenen)
-
naître (geboren worden)
-
mourir (sterven)
-
mettre (zetten, leggen)
-
lire (lezen)
-
fuir (vluchten)
-
avoir (hebben)
-
s'asseoir (gaan zitten)
-
aller (gaan)
-
boire (drinken)
-
faire (doen, maken)
-
croire (geloven)
-
prendre (nemen)
-
vouloir (willen)
-
dormir (slapen)
-
devoir (moeten)
-
savoir (weten)
-
pouvoir (kunnen)
-
cueillir (plukken)
-
dire (zeggen)
-
décrire (beschrijven)
-
venir (komen)
-
envoyer (zenden, sturen)
-
falloir (moeten, nodig hebben)
-
Alle onregelmatige werkwoorden
- battre (slaan)
- être (zijn)
- vivre ((be)leven)
- servir ((op)dienen)
- résoudre (besluiten, oplossen)
- pleuvoir (regenen)
- naître (geboren worden)
- mourir (sterven)
- mettre (zetten, leggen)
- lire (lezen)
- fuir (vluchten)
- avoir (hebben)
- s'asseoir (gaan zitten)
- aller (gaan)
- boire (drinken)
- faire (doen, maken)
- croire (geloven)
- prendre (nemen)
- vouloir (willen)
- dormir (slapen)
- devoir (moeten)
- savoir (weten)
- pouvoir (kunnen)
- cueillir (plukken)
- dire (zeggen)
- décrire (beschrijven)
- venir (komen)
- envoyer (zenden, sturen)
- falloir (moeten, nodig hebben)
- Alle onregelmatige werkwoorden
13
Ontkenning
16
Subjonctif
17